Agnietenconvent of Adamshuis

Lees hieronder meer over de geschiedenis van dit gebouw of luister naar het audiobestand:
 

Op 12 december 1397 besloten Regelant Groenloch en Styne van Griet, twee devote vrouwen, hun huis ter beschikking te stellen aan “gheystelicken jonfrouwen ofte vrouwenpersone” die hun leven afgescheiden en kuis wilden leven. Acht maanden later schonken ook de buren, Henrick Adaman van Vorden en zijn vrouw Geese Blomenaersdochter, hun huis aan vijf vrouwen. Deze huizen werden al snel samengesmolten tot één gezamenlijk huis, dat het Adamanshuis werd genoemd. Dit waren gesloten woongemeenschappen voor zogeheten lekenvrouwen.

Moderne Devotie

Het waren geen kloosters, want de vrouwen legden niet de drie verplichte kloostergeloften af. De bewoners van het Adamanshuis noemden zich gewoonweg zusters en moeten in het licht van de Moderne Devotie van Geert Grote uit Deventer gezien worden, een hervormingsbeweging die ontstond aan het eind van de veertiende eeuw.

Vrouwenconvent

In de loop der tijd werden meerdere bestaande woningen aan het vrouwenconvent toegevoegd. Door de verkoop van een deel van de tuin en de boomgaard op de hoek van de Oudewand en de Komsteeg van burgemeester Willem Leerinck konden de zusters in 1465 een kapel, de refter en het dormitorium (de slaapzaal) in gebruik nemen. De turfschuur aan de Rijkenhage werd in die periode ook uitgebreid. Uiteindelijk bestond het complex uit de bebouwing aan de Oudewand, een fraterhuis aan de Komsteeg, een weefhuis en bierbrouwerij in het dwarspand aan het binnenhof, en de eerder genoemde turfschuur. In 1518 trouwde de Gelderse hertog Karel er.

Bergafwaarts

Aan het eind van de zestiende eeuw ging het echter bergafwaarts met het convent, door zowel Staatse als Spaanse schermutselingen en plunderingen. Het hof kreeg daarna diverse bestemmingen van steeds minder aanzien. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog is de kapel zelfs een aardappelpakhuis. Uiteindelijk werd het hofje in de jaren zeventig van de vorige eeuw gerestaureerd door de Stichting Wijnhuisfonds. De huizen zijn nu particulier eigendom. 

Tekst gaat verder onder de foto.

Aflaten

Voor de middeleeuwse mens was zielenheil erg belangrijk. Men zou na de dood eerst een tijdelijke straf moeten ondergaan voor zijn zonden voordat hij naar de hemel mocht. Men werd gestraft of gelouterd in het vagevuur. Bij goede daden en berouw zou de duur van deze straf verkort kunnen worden. Hier speelde de kerk handig op in door het gebruik van aflaten (een kwijtschelding voor God). In eerste instantie kreeg men deze alleen bij goede daden, maar de kerk zag ook in dat hier goed geld mee te verdienen was. Zo werden de aflaten na verloop van tijd verkocht en verhandeld.

Goede werken in ruil

Voordat een instelling aflaten mocht uitgeven, moest dit eerst worden goedgekeurd. Hulpbisschop Joost Borre, die bekend was met de zusters van het Adamanshuis, deed dit voor de zusters. De zusters konden nu goede werken doen in ruil voor aflaten. Veel van deze aflaten zijn ook bekend. Wie bijvoorbeeld een Pater Noster en een Ave Maria voor het ‘heiligdom in het kleine kastje’ voorlas’, verdiende 40 dagen aflaat per reliek (heilig voorwerp) dat erin lag. Dat waren er wel 82 en betekende dus 3280 dagen alleen al. Voor heel veel andere dagelijkse werkzaam heden werd 40 dagen aflaat verleend en voor kleinere werkzaamheden een gedeelte daarvan.

Concurrentievervalsing

Het brood van de zusters werd verdiend met handenarbeid, zoals dat in zusterhuizen gebruikelijk was. Ook hiermee konden aflaten verdiend worden. Een dag lang wol spinnen verdiende drie dagen aflaat. Dit bracht de zusters in problemen met de verschillende gildes in de stad. De handel werd namelijk als concurrentievervalsing beschouwd en werd in 1485 aan banden gelegd.