Lutherse kerk

Lees hieronder meer over de geschiedenis van dit gebouw of luister naar het audiobestand:
 

In 1693 was het eindelijk zo ver: de kerkenraad van de Lutherse Kerk in Zutphen kreeg toestemming van het stadsbestuur een eigen kerk te bouwen. Die toestemming was noodzakelijk, want in de zeventiende eeuw gold de calvinistische godsdienst als de enige ware religie. Lutheranen hadden, net als katholieken, geen burgerrechten. De Lutherse gemeenschap ziet het jaar 1693 dan ook als haar beginpunt in Zutphen, hoewel er in de zestiende eeuw ook al volgelingen van Luther in de stad waren.

De kerkenraad kocht een boerderij en richtte deze in tot kerkgebouw. Het werd een simpele kerk met één ruimte. Volgens de Lutheranen moest de predikant namelijk zo hoorbaar en zichtbaar mogelijk zijn. Het achterste gedeelte van het pand was bedoeld als woonhuis voor de dominee.

Tussen 1696 en 1715 werd het kerkhuis bewoond door dominee Georg Koopman. Het huis beviel hem echter niet en hij ging elders in de stad wonen. Ook zijn opvolgers woonden liever ergens anders. Zo kwam er op de plek van het kerkhuis plek voor een orgel, het pronkstuk van de kerk.

In de twintigste eeuw wordt in de Nieuwstad een hofje gebouwd, waardoor het leven van de Lutherse gemeenschap in de samenleving minder geïsoleerd werd. Het hofje is nog steeds te bezichtigen. Het is herkenbaar aan de zwaan in de bovengevel. Op de gevelsteen en op het dak van de Lutherse kerk is eveneens een zwaan te zien, een kenmerkend symbool voor Nederlandse Lutherse kerken. Volgens de overlevering zou Johannes Hus, een bekende voorloper van Maarten Luther, het volgende hebben gezegd toen hij naar de brandstapel werd geleid: ‘Een gans kun je tot zwijgen brengen; maar na mij zal er een zwaan komen en die zullen jullie de mond niet kunnen snoeren’. (‘Hus’ is Tsjechisch voor gans). In de kerk zelf worden nog steeds diensten gehouden.

Orgel

Het orgel dat zich in de Lutherse Kerk bevindt, geplaatst in 1831, is aangewezen als rijksmonument. Dit orgel is te vinden op de tweede galerij, die aanvankelijk bedoeld was als kerkhuis, een plek waar de dominee kon wonen.

Nadat de dominee elders in de stad ging wonen, kwam er in de kerk plek vrij voor een orgel. Dit werd in 1734 aangeschaft en werd beschouwd als een kerkjuweel. Er kwamen echter al snel klachten. Door temperatuurschommelingen en vochtigheid in de kerk waren er vaak problemen en het onderhoud was prijzig. In de eerste helft van de negentiende eeuw was het orgel in zo’n slechte staat dat de kerkenraad begon uit te kijken naar een nieuw orgel. De Groningse orgelbouwer Lohman mocht een opzet maken voor de bouw van een totaal nieuw orgel, dat uiteindelijk in 1831 geplaatst werd. Men liet zich hierover lovend uit en het is sinds dat moment te beschouwen als kerkjuweel.